The True  Church  of  GOD Website
home     |     Dutch  Booklets

JEREMIA
De Boodschap Van Toen –– Is De Boodschap Van Nu

     God riep Jeremia als Zijn wachter en boodschapper om volken en koninkrijken “uit te rukken, af te breken, te verderven en te verstoren” voordat zij konden worden opgebouwd of geplant (Jeremia 1:5,10).  Maar hoe zou het plan van hun ondergang ten uitvoer worden gebracht?  Door de aanval van een andere vaste stad en koninkrijk (Jeremia 1:18) –– zijnde de boodschapper van de Heer, sprekende het woord van de Heere (Jeremia 1:9, 6:17)!
     Al deze volken aanbaden een god of goden, waardoor zij religieuze volken en koninkrijken waren.  Maar welke van de gevestigde religieuze volken en koninkrijken zou worden uitgerukt, afgebroken en verdorven?  Het enige waar de HEER Zichzelf had gevestigd en met zorg had gebouwd en geplant als Zijn eigen.  Dit was Jeruzalem, samen met alle steden (voorsteden) verbonden aan de stad (Jeremia 1:15).
     Het gehele land (koninkrijk) zou worden vernietigd, inclusief de koning (de machthebber of president), de prinsen (de leiders), de priesters (de religieuze leiders) en de bevolking (Jeremia 1:18).  Uiteraard zouden zij zich verzetten tegen het aanvallende koninkrijk (ofwel de boodschapper van de HEER), om hun eigen gevestigde koninkrijk te verdedigen en te redden.  Zij zouden echter niet overwinnen omdat de HEER niet met hen was, maar met Zijn boodschapper (Jeremia 1:19).  Waarom?  Vanwege “al hun kwaadaardigheid”.  Ze hadden God verlaten, de Enige die zij voorwendden te aanbidden en gehoorzamen, maar in plaats daarvan riepen zij een andere god uit door de werken van hun eigen handen en aanbaden die (Jeremia 1:16).

     Hoe hebben zij zover kunnen komen?  Wat ging er vooraf aan de noodzaak om deze eens pure en uitverkoren kerk van God tezamen met het hele religieuze koninkrijk te vernietigen?  Laten we eens een terugblik werpen op deels haar geschiedenis vanuit het boek van Jeremia.

     God heeft Zijn volk geroepen uit Egypte (een corrupte religieuze natie waar zij gevangen werden gehouden onder menselijke invloed) om zich bij Hem aan te sluiten in de wildernis, iedereen die God wilde volgen en gehoorzamen gingen uit achter Hem aan de wildernis in –– een onbezaaid en onherbergzaam land (Jeremia 2:2).  Niemand trok er doorheen of woonde daar (2:6), zodat de HEER de enige was naar wie ze konden opzien en afhankelijk van waren.
     God vertelde hen dat een ieder die voortaan Zijn stem gehoorzaamde en Zijn geboden onderhield, voortaan Zijn volk zou zijn en Hij zou hun God zijn (11:4).  Omdat ze zich hielden aan deze voorwaarden, werden ze “heiligheid van de HEER, de eerstelingen van Zijn inkomst”in het nieuwe land (2:3).  Zo was God dus in staat Zijn eed, of verbond, te sluiten met hen omdat ze Hem gehoorzaamden (11:5).
     Zo werd God hun Echtgenoot (31:32), en trouwde met hem als Zijn Bruid (3:14).  Maar geleidelijk aan vergat het volk dat het heilig verbonden was aan de Heer en keerden zij Hem niet de nek, maar de rug toe (2:27).  Ze verlieten hun Echtgenoot (3:20) en begonnen te hoereren door overspel te bedrijven -- zich verenigend met vele minnaars (3:1-2,6).  Dit was er de oorzaak van dat ze in verwarring raakten (3:25).
     God, in liefde en ontferming, riep Zijn opstandige vrouw op terug te komen aan Zijn zijde als een trouwe echtgenote en te stoppen met haar hoerige liefdesaffaire (3:1,22).  Hij riep Zijn volk op om het “nieuwe verbond” te ervaren (4:3-4,14), waarin zij eerder niet geslaagd waren (2:19, 9:26).  Zij voerden slechts een schijnvertoning op ––leefden een leugen–– door de HEER te belijden (met hun mond) terwijl zij Hem inwendig verzaakten (leidsels (12:2, 5:1-2).  Is Zijn uitverkoren volk –– Zijn echtgenote (kerk) –– teruggekeerd aan Zijn zijde, en gestopt met haar hoerige liefdesaffaire?  NEE (3:7)!  Ze verwierp Gods woorden en Zijn wet (6:19) en weigerde zich te beschamen, of zelfs maar te blozen, voor al haar kwaadaardigheid (6:15).  Dus onthield God haar de druppels en de daaropvolgende regen (3:3).

     Omdat ze God verzaakten –– hun Fontein of Bron van Levend Water ( waarheid –– 2:13), en er geen stromen van zegen op hen neerdaalde, hadden ze helemaal niets om hun dorst te lessen.  Stopten ze me hun rebellie tegen God en keken naar hem op voor hulp om verlossing van hun dorst in deze tijden van droogte?  Nee.  Ze maakten spaarbekkens om ander water in te bewaren (2:13).  Maar waar gingen ze dan wel heen om het andere water te halen?
     Ze keerden zich naar Egypte en zelfs naar Babylon (Assyrië) om hun dorst te lessen door te drinken en bewaren van hun zwart en troebel water (doctrines, leerstellingen –– 2:18).  Ze bleven echter droog en dorstig, en konden blijkbaar niet genoeg krijgen van dit nieuwe water om verzadigd te worden omdat hun spaarbekkens gebroken waren (2:13).  Omdat ze aldus God verzaakten en weigerden terug te keren naar de Fontein van het Levend Water, werd een eeuwig scenario begonnen van voortdurend teruggaan naar Egypte en Babylon om van hun zwarte water te ontvangen, om dan te ontdekken dat er blijkbaar nooit genoeg was om de dorst te lessen en te verzadigen.
     Maar leidde deze gekmakende dorstige ervaring en toestand niet tot een einde van hun hoereren en terugkeer naar God?  Nee!  Ze bleven doorgaan met hoereren (2:25), overstegen de kwaadaardige handelingen van alle ander andere hoeren –– rezen boven hen uit in kwaadaardigheid (5:28).  Zo werden ze dus de aanvoerder en aanstichter in kwaadaardigheid, de ergste hoer van allemaal, en leerden zelfs anderen te worden als zij (2:33, 3:13).

     Niemand, zelfs niet God Zelf, kon hen afbrengen van hun koppigheid (2:24, 5:13).  Zelfs Juda, Israëls zuster (haar grotere noordelijke metgezel van 10 stammen of afdelingen), beschouwd als deel van Israël maar toch onafhankelijk en zichzelf bedruipend, vertoonde ook hoerig gedrag (3:8).  Juda was de meest verraderlijke van de twee omdat zij de schijn ophield de HEER te volgen met heel haar hart, of het “nieuwe verbond” te ervaren, dit was echter een klucht en geveinsd (3:10).  In Gods ogen was Israël (kerk) rechtvaardiger dan haar zuster Juda (de onafhankelijke zichzelf bedruipende klasse –– 3:11).

     De eens zo pure kerk van God werd een dievenhol (7:11).  Haar voorgangers die in de zielen van de mensen handelden, werden de werktuigen van Satan (de vogelvanger) om Gods volk te vangen en te knechten (5:26, 12:10).  Op die manier werd hun kroon gebroken (2:16).  De kerk werd corrupt, een kooi voor elke onreine en hatelijke vogel (12:9, 5:27), en werd bovendien een houvast (hol) voor draken (9:11).  Ze werd zelfs “de grote stad”genoemd (22:8), waarin het bloed van profeten (2:30) en de onschuldige heiligen (2:34, 19:4) gevonden werd.  Alle mensen verbonden aan of verenigd met haar waren ook deelnemers aan haar zonden –– en zo gezamenlijk aansprakelijk (2:29, 6:27-28, 26:15).

     Vanwege dit alles was God een fysieke scheiding in het midden van Jeruzalem aan het voorbereiden (6:1).  Dit was nodig zodat Zijn volk, gevangen onder menselijke invloed, uit hun corrupte religieuze natie kon komen, om door de wilderniservaring te gaan en opnieuw te zien en voelen dat ze God nodig hebben (3:14-19).  God heeft hun voortdurende kwaadaardigheid verdragen, maar kon dat niet voor eeuwig (6:11-12).
     Enkelen dachten door rechtvaardig voorbeeld te leven in Jeruzalem dat velen geleid zouden worden hun voorbeeld te volgen, maar dit gebeurde niet door de grote kwaadaardigheid binnen in de kerk (6:29).  De leiders gingen naar Egypte en Babylon voor het zwarte water om te drinken (doctrines, leerstellingen), waardoor de kerk zelf verworden is tot een bron van zwart water spuwende naar anderen (6:7).  De waarheid (puur levend water) werd dus bedorven en afgesneden van het midden van de kerk (7:28).
     Al de tijd dat de kerk haar verschrikkelijke kwaadaardigheid bedreef, bleef ze beweren niets verkeerds te hebben gedaan, dat ze zonder zonde en onschuldig was, en dat ze puur en schoon en niet vervuild was (2:21-23, 35).  Ook beweerde ze dat de HEER hun niet zou afwijzen als Zijn volk en dat Zijn woede niet op hen zou vallen (5:12). De Heer heeft hun wel afgewezen als Zijn volk (6:30)!  Hij scheidde van Zijn eens trouwe echtgenote en kerk (3:8).

     Ondanks de waarheid hiervan, werd gehoord de leugenachtige stemmen van de valse profeten (leiders) en voorgangers (priesters) van de kerk die zeiden: “Vrede, vrede.  Wij zijn nog altijd Gods uitverkoren volk en Zijn enige kerk, wees niet bang, wij zullen nooit van deze plaats scheiden” (7:4, 5:14).  De HEER echter heeft gezegd: “Indien gij uw wegen en uw handelingen waarlijk goed zult maken en doorgaat goed te doen, dan zal Ik u in deze plaats doen leven” (7:5-7).  Ze waren echter vergeten dat het enkel was op voorwaarde van gehoorzaamheid aan God, Zijn woord en het belijden en verzaken van hun zonden, dat Gods beloften vervuld zouden worden aan hen en zij Zijn volk en kerk bleven zonder te worden verjaagd (3:12-13, 4:1).
     Zij weigerden echter te luisteren of te gehoorzamen aan de voorwaarden waaraan Gods beloften waren verbonden, en dus verwierp de HEER hen van Zijn aangezicht (7:15).  Hij zei Zijn ware volk niet te bidden voor de kerk en ook niet om tussenbeide te komen, omdat Hij niet naar hen hoorde (7:16).  In feite duldde God hen niet meer in Zijn heiligdom, en geen van de priesters waren heilig of in staat om de diensten in het heiligdom te verrichten (11:15).  Ook wilde God niet horen naar de mensen die riepen om verlossing, of om God van gedachten te laten veranderen (11:14).  God weigerde hun “Mijn volk” te noemen, maar verwees naar hen als “dit volk” (8:5).
     Omdat alle kwaadaardigheid voortdurend en onbeschaamd werden gepraktiseerd, verliet God Zijn eens pure kerk en scheidde Zich af van Zijn eens gehoorzame volk (12:7).  Hij haatte hen zelfs (12:8).  Het volk wilde dit alleen niet weten (8:7).  De priesters en aanhangers van de kerk verkondigden valse profetieën in de overtuiging van hun eigen harten, zeggende: “Omdat God besloten heeft Zijn heilige Godsspraken (wetten) aan onze religieuze natie te geven (8:8), dan zal deze kerk veilig en wel de voorzegde eindbestemming bereiken (23:16-17).  Er is vrede en overwinning voorzegt voor onze kerk, niets kwaadaardigs.  Al dat gepraat van afscheiding en vernietiging zal dus niet waar zijn” (8:10-11).  God had echter gezegd dat zij niet naar de Hemel zouden gaan, maar terneer zouden worden geworpen (7:14, 8:12).
     Alle kwaadaardigheid die bedreven werd door de kerk en haar leiders werd niet gedaan omdat ze verleid werden deze dingen te doen, het werd echter willens en wetens gedaan omdat er een samenzwering tegen God gaande was (11:9-10).  Hierdoor werd het hele land verlaten en kwam het er troosteloos bij te liggen (12:10-11, 23:15).  Alle schuld en donkerheid van het gehele land werd neergelegd op de drempel van de kerk en op hen binnen haar deuren.
     De meerderheid van de kerk weigerde te luisteren naar Gods woorden van Zijn boodschapper, of zelfs maar te kijken naar de vruchten die hun zo geliefde kerk droeg. Ze vertrouwden blindelings op de leugenachtige woorden van hun leiders (7:8), en waren tevreden omdat ze daar zo van hielden (5:31).  Enkelen hoopten dat de leugenachtige woorden van hun leiders vervuld zouden worden, en hoopten eveneens dat alle kwaadaardigheid zou ophouden, maar er was geen kans op een reformatie terug naar God van binnen uit de kerk (13:23).  Het zou niet van slecht naar beter gaan, maar van slecht naar erger (van boosheid tot boosheid –– 8:5, 9:3).  Zelfs Jeremia overwoog zich volledig af te scheiden van hen (9:2).  Hij had al afstand genomen van de bestuursvergaderingen, en wilde de kerkdiensten of bijeenkomsten niet meer bijwonen (16:8, 15:17), of het moest zijn dat God hem specifiek opdracht gaf te gaan en direct met de mensen te spreken tijdens de bijeenkomsten (17:19).

     In het begin was Israëël als een pure linnen sjerp die de HEER Zichzelf had omgehangen (13:11).  Later weigerden ze echter te luisteren of te gehoorzamen aan Gods wetten en woord, en dus werd hun geen water gegeven (13:1).  Ze wendden zich toen naar Babylon om te drinken van haar belangrijkste bron (Eufraat) en probeerden dit te verbergen voor de buitenwereld.  Gods boodschapper echter groef door het oppervlak van de misleiding en toonde aan een ieder die het maar wilde zien wat de ware situatie van de kerk was.  Omdat de kerk maar door bleef drinken van de wateren van Babylon, werd het geruïneerd, corrupt en waardeloos (13:7), zijnde nergens toe deugende (13:10), goed voor verwerping en vernieling (13:14).
     Het volk bad tot God om Hem van gedachten te laten veranderen en hen weer in Zijn gunst zou aannemen –– denkende dat God nog steeds in hun midden was (14:7-9).  God nam hen echter niet weer aan als Zijn volk (14:10).  Hij wilde niet horen naar hun gebeden of voorbeden (14:11).  Toch waren het de leiders van de kerk die het tegendeel beweerden (14:13), en God waarschuwde allen die wilden luisteren voor de misleiding en bedrog van hun valse wachters (14:14-15).
     Velen van het volk wilden het woord van de HEER dat Hij hun werkelijk had verworpen en afgewezen als Zijn volk, nog steeds niet geloven of erkennen.  Anderen, in de hoop dat zoiets niet gebeurd zou zijn en uit angst en verbazing dat zoiets waar kon zijn, begonnen te bidden tot God, beleden hun zonden en pleitten Hem van gedachten te veranderen en Zijn verbond met hen niet te verbreken (14:19-22).  Hoorde God naar deze gebeden en nam Hij hen weer aan als Zijn volk?  Nee!  God had meer dan genoeg van hun berouw (15:6), en was vastbesloten dat scheiding noodzakelijk was: ze moesten maar uit hun kerk naar buiten komen (15:1).

     Het is onnodig te zeggen dat de meerderheid eenvoudigweg niet wilde gehoorzamen aan het woord van de HEER dat gebracht werd door Zijn boodschapper. Ze wilden liever God en Zijn wil weerstaan dan gewillig de pijn te dragen door zich af te scheiden van hun geliefde –– maar kwaadaardige kerk.  Anderen probeerden zich te verontschuldigen door te proberen twijfeling over de scheiding te zaaien in de gedachten van de anderen, door te zeggen: “als wij scheiden, waar zullen wij dan uitgaan (15:2)?”  Gods antwoord hierop was –– (15:2).
     Er waren echter enkele getrouwen die de woorden van God hoorden en vonden; ze aten deze op en verblijdden zich in staat te zijn de ter kennis gegeven wil van God te volgen in plaats van de uitleggingen die mannen van huns gelijke hun gaven (15:16).  Deze rest gehoorzaamde vrijwillig en blij Gods wil, scheidden zich af van hun kwaadaardige kerk en keerden terug naar God (15:17), en het ging hun goed (15:11).  God bracht hun terug als Zijn volk en ze waren in staat voor Hem te staan (15:19).  Zij namen het kostelijke uit het snode en waren als Gods mond verkondigende de woorden van de HEER in de boodschap tot scheiding van God van de kwaadaardige kerk (15:19).  Gods opdracht aan hen was: “Laat het volk tot u komen voor de waarheid, maar ga niet terug naar de kerk om hen te onderwijzen”(15:19).  Hoewel de leiders van de kerk en de onafhankelijke aanhangers alles in het werk stelden tegen hen en hun boodschap, waren ze niet in staat de overhand te behalen of de groei te stoppen omdat God met de kleine groep getrouwen was om hen te beschermen en te bewaren (15:20-21).
     God wilde niet dat nieuwe bekeerlingen in verband met de kwaadaardige kerk werden gebracht omdat ze dan zouden sterven met de kerk (16:2-4).  Hij had al Zijn vrede, genade en liefdevolle goedheid al weggenomen van de kerk (16:5).  Velen van de leden van de kerk deden werk (handel) op de Sabbath –– overtredende in plaats van heiligende –– zonder daar verandering te willen brengen (17:20-23). Dezelfde kerk en volk dat God zorgvuldig had opgebouwd en geplant om vrucht voort te brengen tot meerdere glorie van Zijn naam ging Hij nu plukken en afbreken (45:4, 18:9-10).  Hij wilde nu enkel hen opbouwen en planten die wilden gehoorzamen aan Zijn stem en die vrijwillig scheidden met hun corrupte kerk
(24:5-7).

     In Zijn onmetelijke liefde en genade probeerde God opnieuw de leden van de kerk te verstaan te geven wat de werkelijke situatie van hun kerk was.  Hij vertelde hen dat zij in Zijn handen waren als klei in de hand van de pottenbakker (18:1-6).  Hij vertelde hun eveneens dat, om het even welke beloften hen waren gedaan, als ze doorgingen met het kwaad en Hem niet gehoorzaamden Hij niet een van de beloften zou vervullen omdat deze voorwaardelijk waren –– afhankelijk van gehoorzaamheid om in vervulling te gaan (18:9-10).
     God probeerde Zijn volk berouw te laten tonen maar ze wilden niet doen wat God hen opdroeg te doen (32:23).  Ze dachten dat ze te ver waren gegaan in hun ongerechtigheid om berouw te tonen en zeiden: “Er is geen hoop” en bleven dus doorgaan met het kwaad (18:11-12).  Ze negeerden Gods pleiten en gingen door anderen af te leiden van de vroegere paden –– de waarheid (pilaren) die hen in het begin gegeven waren (18:15).  Toch geloofden ze nog steeds dat God nog steeds in hun kwaadaardige midden aanwezig was, dat de priesters de waarheid spraken, dat hun wijze mannen eerlijk raad en leiding gaven en dat God nog steeds sprak door hun leiders –– gelovend dat ze de stem van God voor de mensen waren (18:18).
     Ze misleidden zichzelf door te geloven dat Gods gezicht altijd over hen scheen, hen en hun kerk begunstigde, terwijl zij Hem niet hun gezicht hadden afgekeerd maar Hem de rug hadden toegekeerd (32:33).  De waarheid was echter dat God zijn gezicht van hen had afgekeerd, en hen de rug had toegekeerd (18:17, 33:5).  Er waren teveel gruwelijkheden gepraktiseerd in de kerk (32:34).  Ze waren al te lang opstandig en hadden de grens overschreden en God wierp Zijn eens zo pure en uitverkoren volk weg van Zijn aanwezigheid (52:3).  De kerk en haar leden waren profetisch voorbestemd te worden vernietigd en niet voor het heilige gezicht van God te staan (32:26-32).
     God gaf opdracht om de pot van de pottenbakker die de gehele kerk voorstelde, zou worden neergeworpen en gebroken –– aanduidende dat de kerk nooit meer één geheel zou zijn (19:10-11).  De kerk zou voortdurend kwaadaardig zijn totdat ze volledig was vernietigd.  Haar zonde was geschreven met een ijzeren pen met een diamanten punt (17:1) en de namen van hen die nog steeds verbonden waren aan de kerk werden niet geschreven boven in de hemel, maar beneden op aarde (17:13).

     Degenen die vertrouwden in de mensen die hen vertelden in de corrupte kerk te blijven in plaats van te scheiden, werden vervloekt (17:5).  Ze vertouwden op menselijke redelijkheid, dachten dat ze vasthielden aan waarheid, logica en theorie (17:9).  Dit bracht hen echter tot het geloof in de leugen dat ze gelijk hadden en dat Gods boodschapper ongelijk had.  Dus begonnen ze Gods boodschapper te vervolgen om hem te laten stoppen de van God gegeven boodschap van scheiding om hun kerk te redden te verspreiden (17:18).
     Gods boodschapper werd geslagen en een nacht (20:3) gevangengezet (20:1-2) door mensen die leugens verkondigden en die het hardst werkten zijn boodschap bij de mensen in diskrediet te brengen (20:1,6).  Gods boodschapper heeft zelfs geprobeerd de boodschap niet te brengen, maar het was als een vuur in zijn gebeente en moest uitgesproken worden zodat allen het hoorden en dan konden beslissen (20:7-9).  Zelfs zijn zogenaamde vrienden keken naar zijn woorden om ze te verdraaien en om te buigen met als doel hem te overtroeven –– ze zochten wraak op hem om wat hij gezegd had over hun kerk (20:10).  Hun kerk echter was onherroepelijk voorbestemd ten onder te gaan en al haar geld, werken en leden zouden worden overheerst weggevoerd en naar Babylon (20:4-5).
     Dus de gehele kerk en iedereen die op wat voor manier met haar verbonden was, werd een deel van Babylon en niemand –– zelfs God Zelf niet –– zou voorkomen dat dit zou gebeuren (21:4-6).  Stemmen van geluk en blijdschap werden in de kerk niet meer gehoord, ook het geluid van de molensteen werd niet meer gehoord in haar; het licht van een kaars zou haar niet meer verlichtten en de stem van de Bruidegom en Zijn Bruid (beiden buiten de kerk) zou helemaal niet meer in haar worden gehoord (25:10, 16:9).

     De koning vroeg Jeremia te bidden tot God om hulp, maar er werd geen gebed gedaan omdat God niet wilde horen (21:1-3).  God had al drie keer gezegd niet te bidden voor dit volk (7:16, 11:11, 11:14).  De kerk gleed verder af in duisternis, gedreven door kwaadaardigheid, totdat ze viel (23:12).  Maar God, in Zijn oneindige liefde en genade, gaf het volk een weg ter redding van de ondergang.  Ze moesten vrijwillig scheiden van hun kwaadaardige kerk, of ten ondergaan met de door hen zo geliefde kerk (21:8-9)!  De weg ten leven (gescheiden van) en de weg ten dode (binnen blijven) was iedereen duidelijk gemaakt en allen werden getest wie men zou gehoorzamen, God of mensen.
     De reden hiervoor was vanwege de verkeerde weg die de leiders en voorgangers van kerk kozen te volgen.  Zij hielden in hun handen, als het ware, de toorts van valse profetie, verkondigende leugens en valsheid aan de kudde (23:1-2) –– rechtstreeks van de kansel (23:11).  Dit werd toegestaan omdat het hoofdkwartier van de gehele kerk er achter stond en het geheel bekrachtigde (23:13).  De leiders van de kerk zelf pleegde overspel en leefden volgens leugens.  Ze sterkten bovendien de handen van de boosdoeners zodat niemand zich zou bekeren van zijn zonden tot rechtvaardigheid.  God beschouwde hen als Sodom en de leden van de kerk als Gomorra (23:14).
     Opnieuw waarschuwde God het volk niet te luisteren naar niet één van hun kerkleiders omdat ze allen leugens leerden en hen verleidden (23:25-26).  Ze stonden allen in de raad van Satan (23:22) en verkrachtten de waarheid (23:36).  Dus vergat en verzaakte God hen als Zijn volk en wierp hun geliefde kerk van Zijn heilig aangezicht (23:39).

     Zowel Gods boodschapper als de valse profeten predikten onder het volk.  De woorden gesproken door Gods boodschapper waren als vuur, dat de harten van hen die luisterden aanstak - doorbrekend in hun duistere harten van steen en tonend het juiste, maar smal en rechte pad te gaan om met God te zijn (23:29).  Ondertussen preekten de valse herders leugens die hun volk deed afwijken van de weg ten waarheid (23:31-32) en deden al wat ze konden om de woorden van Gods ware wachter weg te nemen van het volk (23:30).  Gehoorzaamheid aan hun boodschap bepaalde of men koren of waardeloos kaft werd (23:28).  Het eeuwige leven werd dus bepaald door welke boodschap werd gevolgd en gehoorzaamd!
     Zij die God gehoorzaamden moesten, voor hun eigen bestwil, uit eigen beweging scheiden van hun kwaadaardige en zondige kerk (23:5).  God zou hen echter niet verzaken omdat Hij had beloofd hen op te bouwen en te planten, Zijn “nieuw verbond” met hen zou sluiten door hun God te zijn en zij zijn volk. Hij zou Zijn wet in hun harten schrijven en enkel dezen die gehoorzaamden en afgezonderd voor Hem –– Zijn “nieuw verbond” levende –– zouden Gods kinderen en Zijn gekozen volk worden (24:6-7) en zouden vruchten dragen als vijgenbomen (24:5).  Terwijl zij die kozen te gehoorzamen aan de valse boodschap van hun leugenachtige wachters, weigerden te scheiden van de hun zo geliefde kerk –– dus God niet gehoorzaamden –– vruchten zouden dragen als kwaadaardige en rotte vijgenbomen en voor niets en niemand goed waren dan te worden vernietigd (24:8-10).

     Beide boodschappen werden duidelijker en meer beslist.  Gods boodschapper had duidelijk tegen de leden van de kerk gezegd dat, door hun kwaadaardigheid, hun kerk en het hele instituut tot aan de grondvesten toe zou worden afgebroken –– volledig braak zou komen te liggen –– zoals Shiloh (26:2-7).  Gods verbond, heerlijkheid en aanwezigheid zouden compleet worden weggehaald van hen, zoals de ark werd weggehaald uit Shiloh –– zie Psalm 78:60-61; 1 Samuël 4:3,11.  Deze eens zo pure en uitverkoren kerk en volk werden deel van Babylon (27:12, 32:3, 28) en neergezet in Babylon (29:5-6, 28)!  Desondanks verkondigden de valse wachters en de onafhankelijke aanhangers van de kerk leugens in de naam van God, dat Zijn gunst nog steeds met hen was en dat er geen reden was om af te scheiden omdat hun geliefde kerk volgens de profetie nooit was voorbestemd neergezet te worden in Babylon of braak zou komen te liggen of worden vernietigd (27:14-17).  Ze lieten de leden geloven in een schaamteloze leugen (28:15) en riepen op tot rebellie tegen Gods wil en gebod (28:16).  Ze hielden zoveel van hun kwaadaardige kerk en wilden zo graag dat God van gedachten zou veranderen en hen opnieuw in gunst zou aannemen, dat ze ervan gingen dromen dat hun leugens waarheid waren –– zo misleidden ze zichzelf waardoor de anderen ook in de leugen gingen geloven (29:8-9).

     Alle woorden van de HEER werden opgeschreven in een boek en voorgelezen aan de mensen waardoor er velen geïnteresseerd raakten.  Sommigen hoorden wel naar het geschrevene in het boek maar niet naar de boodschapper zelf (36:1-16).  De koning echter vernietigde zijn kopie van het boek in aanwezigheid van de andere kerkleiders en velen volgden zijn rebelse voorbeeld (36:21-24).  Ze bleven doorgaan Gods woord af te wijzen en het volk te verleiden in het geloof dat de kerk nooit zou worden verbonden met Babylon, ondanks dat God gezegd had dat Babylon nooit van hen zou scheiden (37:9).
     Nadat de Babylonische strijdkrachten zich onverwachts terugtrokken terwijl een aanval onvermijdelijk leek, scheidde Jeremia zich in tegenwoordigheid van iedereen vrijwillig af van de kerk (37:12).  Jeremia scheidde af zich terwijl de kerk victorie kraaide over haar vijanden en schijnbaar in vrede en gunst met God was, wat de boodschappen van de valse wachters juist bleken te doen zijn.  Degenen die ervoor kozen in de kerk te blijven, werden nog steviger verankerd in het bedrog, terwijl degenen die zich al hadden afgescheiden of het van plan waren op de proef werden gesteld in hun geloof en vertrouwen in God en Zijn woorden.
     Omdat Jeremia zich vrijwillig had afgescheiden van de kerk in tegenwoordigheid van het volk, wekte dit de woede op van de leiders van de kerk en wierpen ze hem in de gevangenis.  Ze weigerden hem zich compleet af te scheiden van de kerk om hun volk zijn voorbeeld of boodschap niet na te volgen (37:13-15).  Iedereen die hun geliefde, kwaadaardige en corrupte kerk aanbeden boven God, kwamen in opstand tegen de boodschapper en eisten zijn dood omdat hij zich zo spottend had uitgelaten over hen en hun kerk (26:8-11).  Door zijn uitlatingen wilden vooral de leiders hem doden omdat het geloof en hoop van het volk afnam (38:4).  Ze geloofden dat de boodschapper niet werkelijk het welzijn van het volk op het oog had door hen te roepen en te vertellen dat hun geliefde kerk zou worden verbonden met Babylon (38:2-4).

     U ziet, zowel God als de corrupte leiders probeerden “de kerk” te redden.  God probeerde door genade en waarheid Zijn kerk van getrouwen te redden van de ondergang door hen weg te roepen van hun kwaadaardige kerk voor hun eigen bestwil.  Terwijl de leiders, door leugens en macht, hun kerk probeerden te redden van de ondergang door het volk binnen te houden in haar kwaadaardigheid, zogenaamd voor hun eigen bestwil.  Een controverse tussen leven en dood, tussen Gods boodschap van waarheid en Satans boodschap van valsheid, was compleet.  Vrijwillige afscheiding van de kerk was een kans op leven, terwijl verbondenheid met haar leidde tot een zekere dood (21:8-9).  Iedereen kreeg de kans te luisteren en te gehoorzamen en beslisten tussen afscheiding of verbondenheid.

     Babylon overwon de kerk, brak haar muren af, steen voor steen, en nam alles weg wat heilig was (52:13-14, 17-23).  Toen ze daarmee klaar was, zag de kerk, voor wie het kon zien, er totaal anders uit dan in het begin.  Het volk van die generatie was nu onder de heerschappij, controle, en leiderschap van Babylon.  Zelfs de heidenen konden zien en begrijpen dat, door de voortschrijdende ongehoorzaamheid aan God en Zijn wil, de kerk en allen die aan haar vasthielden, voor eeuwig ten onder gingen van wat ze eerst waren (40:2-3).  Dus werd Gods eens pure uitverkoren volk en kerk compleet verwoest en werd het deel van Babylon (25:9-11).
     Dit overkwam niet alleen de kerk en de steden (buitenposten) verbonden met haar, maar alle andere religieuze naties en koninkrijken (kerken) in het gehele land (25:26)!  De eens uitverkoren kerk van God, samen met alle kerken, hadden gedronken van de wijn van de gramschap van de onbillijkheid van Babylon (25:15-18).  Zij allen, geen een uitgezonderd, dronken van de beker en zij allen werden dronken (25:19-26).  Allen waren vol van uitbraaksel en vuiligheid en er was niet één gevestigde kerk puur noch rein (25:27). Elke gevestigde kerk in de wereld was gevallen voor Babylon en werd waar het koninkrijk van Babylon uit opgebouwd was –– inclusief de leden van deze kerken (27:2-6, 28:14)!

     Door alle gruwelen die werden gepraktiseerd in de kerken (44:2-4) en in het land (44:22) waren het Gods eens pure en uitverkoren kerk en volk dat als eerste de gramschap en ondergang ervoer.  Vervolgens overkwam het de rest van de kerken (naties –– 25:29).  God beloonde Zijn eens zo pure kerk en volk dubbel en dwars voor hun zonden (16:18, 17:18), en het gevogelte van de hemel verzamelde zich en deed zich tegoed aan hun vlees en gebeente (19:7).
     Ook voor de koning (president) van Gods eens uitverkoren kerk was er geen ontsnapping mogelijk.  Het volk liep hem na in zijn voorbeeld van rebellie en ongehoorzaamheid aan God en Zijn wil.  Hij weigerde zich af te scheiden van de kerk en trachtte, toen het al te laat was, zich alsnog af te scheiden om de hem toekomende straf te ontlopen.  Hij kon echter niet ontsnappen.  Hij werd gevangen genomen door Babylon (39:4-5), berecht (39:5) en moest toezien hoe zijn kinderen en de edelen werden afgeslacht (39:6).  Zijn ogen werden uitgestoken, waardoor hij blind werd, en werd geketend en afgevoerd naar Babylon (39:7), hoewel hij echter blind was, heeft hij nooit kunnen zien dat hij daadwerkelijk in Babylon was (52:11).

     Toch werd niet iedereen gevangengenomen of werd deel van Babylon.  Er was een kleine rest die zich eerder had afgescheiden van de kerk vanwege al de gruwelen die er werden gepraktiseerd, dezen ontsnapten aan Babylonische overheersing (40:11,15).  Bleven deze echter veilig voor gevangen name?  Nee.  Velen werden gevangen weggevoerd.  Eerst door een groep leiders die hen in één richting leidden (41:10) en dan door een andere groep leiders die hen in ene andere richting leidden –– rechtstreeks naar Egypte om daar deel van te worden (41:16-17).
     De tweede groep leiders bevestigde uiterlijk de profeet als komende van de HEER en vroegen hem om richting en leiding (42:1-2).  Ze leken gewillig elke richting te volgen die God, door Zijn profeet, hen gaf om te volgen.  Ze vertelden de profeet echter niet dat ze van plan waren het volk naar Egypte te leiden (42:3-6).  De profeet bracht hun plannen aan het licht en waarschuwde het restant van het volk de leiders niet te volgen en deel van Egypte te worden (42:7-14).  Hij vertelde hun duidelijk dat God niet wilde dat het volk daar heen zou gaan en dat als ze niet gehoorzaamden aan Gods wil en deel werden van Egypte, ze hun leven daar zouden verliezen (42:15-19).
     De leiders en een ieder die te trots waren hun plannen te veranderen en Gods wil te volgen, twijfelden of de profeet werkelijk wel van God kwam.  Volgens hen verspreidde de profeet leugens, of dat iemand hem had verteld van hun plannen om naar Egypte te gaan, en dat het niet was geopenbaard door de HEER (43:2-3).  Vervolgens brachten ze de meerderheid van het restant, inclusief Jeremia, naar Egypte (43:4-7).  De leiders dachten door daarheen te vluchten, ze veilig waren en niet onder Babylonische heerschappij zouden komen.  Egypte echter, zou ook overwonnen, overheerst en deel worden van Babylon (43:8-13).
     God zei het restant dat naar Egypte was geleid en er deel van werd, zich af te scheiden van Egypte en hun ongehoorzame leiders, of het zou hun ondergang worden en er hun zielen in verliezen (44:2-14).  Een klein deel van hen die het restant werd genoemd, scheidde zich inderdaad af in gehoorzaamheid aan God (44:28).  Een meerderheid van het restant koos er echter voor de leiders te volgen en bleven in Egypte.  Ondanks dat ze zich hadden afgescheiden van de kerk, had de meerderheid nog steeds de les niet geleerd dat men niet moet kijken of vertouwen in mensen, of hulp van mensen moet verwachten, maar in plaats daarvan te kijken op God voor al hun leiding en hulp (17:5).
     De meerderheid van het restant weigerde God te gehoorzamen en wilden zich niet scheiden van hun verbinding met Egypte (de wereld) en gingen door op hun kwade wegen (44:17), dit alles vanwege de liefde voor hun vrouw (44:15).  Desondanks dat ze gescheiden waren van de kerk, werden ze onteigend door de HEER (44:26) en werden alsnog deel van Babylon (44:30, 46:1-26).

     Het was Gods bedoeling dat, drie generaties nadat elke religieuze natie (kerk) van de wereld was overwonnen, verbonden aan, overheerst door Babylon en deel daarvan (27:7), een ieder die Zijn volk weer wilde zijn zou wegroepen uit Babylon (zijnde alle kerken) (27:22, 29:10-14, 30:3).  Na drie generaties was er niemand van de rebelse en kwaadaardige, die waren weggevoerd naar Babylon, meer in leven en zou een nieuwe groep personen worden getest om te zien wie men werkelijk wilde volgen –– God of de mensen.  Opnieuw riep God Zijn volk weg uit hun corrupte religieuze natie in een ervaring van wildernis waar enkel Zijn genade gevonden kon worden (31:1-2).  Hij wilde, in Zijn oneindige liefde en genade, iedereen roepen en trekken die zich niet verzette tegen hem en zich afscheidde tot Hem (31:3).  Het was Zijn bedoeling dat Hij alleen dezen zou opbouwen en bevestigen als Zijn berg Sion (31:4-6) en restant van het volk (31:7).  Alleen voor hen, die zich vrijwillig afscheidden van Babylon, opgebouwd uit elke religieuze natie inclusief Gods eigen uitverkoren kerk, wilde Hij een Vader zijn.  Alle naties, niet één uitgezonderd, waren waar Babylon uit bestond.  Alleen diegenen die scheidden van hun Babylonische kerk, slechts gaande tot de HEER, zouden weer opnieuw worden aangenomen als Gods uitverkoren volk (31:8-9, 32:37-41, 33:6-11).
     Na verloop van tijd waren er echter velen die zich comfortabel en thuis voelden een deel van Babylon te zijn.  Ze wilden niet dat hun vrede werd verbroken en weigerden zich te scheiden van hun Babylonische kerken toen de roep tot hen kwam.
     Het werd duidelijk dat, van allen die de roep hoorden zich af te scheiden en weer Gods uitverkoren volk te worden, slechts een klein deel gewillig gehoorzaamde (Ezra 8:1-14).  Het bleek dat de meerderheid koos Gods wil niet te gehoorzamen en zakte voor de test. Ook werd het duidelijk dat geen van de zonen van Levi, de hoeders die speciaal waren aangewezen de wil en geboden van God te volgen, zich in eerste instantie afscheidde tot gehoorzaamheid aan Hem (Ezra 8:15).  Hoewel enkelen zich wel afscheidden bij de laatste gelegenheid (Ezra 8:16-20), had hun gebrek aan directe gehoorzaamheid tot gevolg dat anderen hun voorbeeld van ongehoorzaamheid en traagheid volgden.  Ze verzaakten in een tijd om door directe bereidwilligheid de reeds afgescheidenen te begeleiden, anderen hun voorbeeld van gehoorzaamheid te laten volgen en zich af te scheiden.  Hun vreemde zorgeloze onverschilligheid is een trieste openbaring van hun werkelijke houding tegenover Gods bedoelingen voor Zijn volk.

     Deze hele trieste vertoning wordt vandaag de dag meer dan herhaald! De profeet heeft ons er al van verteld.
     “Hetgeen geweest is, dat is nu, en wat wezen zal, dat is alrede geweest; en God zoekt het weggedrevene” Prediker 3:15.

     Dus, dat wat geweest is ––Oudtestamentische geschiedenis- wordt nu herhaald; en dat wat wezen zal ––in de toekomst- heeft al plaatsgevonden in het verleden.  De Oudtestamentische geschiedenis zou dus zowel het boek van Jeremia als zijn geschriften bevatten.  Wat u dus al heeft gelezen is niet slechts geschiedenis, maar herhaald zich in de kerken van tegenwoordig!

     Dus opnieuw: alle naties (gezindten of kerken) ––niet én uitgezonderd- en kerken hebben gedronken van de wijn van gramschap van de onbillijkheid van Babylon.  Alle gezindten, inclusief Gods eens uitverkoren kerk van vandaag (Openbaringen 18:3), hebben overspel en hoererij gepleegd met haar en allen zijn verbonden met, overheerst door en deel van Babylon ––dus haar koninkrijk opbouwend.  Drie generaties zijn er reeds geweest sinds alle kerken hoer van Babylon werden ––inclusief Gods eens uitverkoren volk (8T 250).

     Wat gaat God doen met al de hoererende kerken waaruit het Grote Babylon is opgebouwd?  Het Boek van Jeremia is daar duidelijk over.

     Babylon zal volledig worden vernietigd, samen met alle leden of die in wat voor opzicht met haar verbonden zijn (Jeremia 51:1,12, 50:30).  Allen zullen ze eeuwig in de dood slapen (51:39, 57).  Maar God zal Zijn volk niet verzaken of toestaan dat ze zonder Zijn medeweten ten onder zullen gaan met Babylon (51:5)!
     Voortdurend wekt God Zijn getrouwe wachters op die vissen en jagen op Zijn volk om hen uit Babylon te brengen (16:14-16).  God roept allen die Zijn uitverkoren volk weer willen zijn en die dat laten zien door zich af te scheiden van hun Babylonische kerken en terugkeren naar Hem, wenend en berouw tonend voor al hun zonden, in een verbondsovereenkomst dat nooit zal worden vergeten (50:4-5).  Al de leden van de kerken zijn op een dwaalspoor gebracht door hun leiders en predikanten en vergeten bij wie ze rust kunnen vinden –– niet in hun kerken, maar in de HEER (50:6).

     Daarom heeft God een natie gestuurd om Babylon en alles dat haar toebehoort aan te vallen (50:9).  Hij stuurt Zijn wachters en vaandeldragers (51:12), opent Zijn arsenaal, brengt al Zijn wapens naar voren (Zijn ware volk –– 50:25, 51:19-23), en valt samen met hen het hele koninkrijk van Babylon aan –– iedereen roepend er uit te komen en te scheiden van haar (50:8).  Zijn zwaard is al opgeheven tegen haar aanhangers (50:35-37) en heeft Zijn rovers en wanners opdracht gegeven Zijn volk weg te halen van haar (50:10, 51:2).  Ook Zijn boogschutters schieten hun pijlen af op haar en geen van hun heldere pijlen (woorden) zal ledig terugkeren (50:9, 14, 29, 51:3,11).  Gods aanvallende leger zal niet sparen (50:14), maar zal al Gods volk luid roepen te vluchten (50:15,41-42).  Zo zullen ze de Babylonische kerken hinderen te maaien en te oogsten in toename van leden van hun natie (50:16)!  Babylons grondvesten en muren (structuur en instituut) zullen vallen (50:15, 51:44) en van haar zal niets achterblijven om te worden bedekt of afgelegd (50:26).

     God, in Zijn oneindige genade en liefde, roept al Zijn volk op te scheiden van al de kerken opdat ze niet worden ontheiligd door hoererende vrouwen –– deelnemende aan haar zonden en ondergang –– en samen met haar hun ziel verliezen (51:6, 45).  Ditzelfde geldt ook voor Gods eens uitverkoren kerk van vandaag: ze zal niet opgaan naar de Hemel, maar zal ten ondergaan –– naar de hel (3RH 69)!

     Babylon is gerust en tevreden met een stevige greep op haar leden en heeft nagelaten zich te verzetten (51:30).  Nadat echter de boodschap die aanzwelt tot een luide roep voortschrijdt (Openbaringen 14:7-12, 18:1-5), en meer en meer van Gods leger tegen haar strijden, zal ze meer terugvechten om haar leden stevig in haar te houden ––zodoende weigeren ze te laten gaan (Jeremia 50:33).  Hoewel ze luid briesend rondgaat, het zal haar geen goed doen, omdat niets in staat zal zijn te voorkomen dat ze wordt beroofd en ten ondergaat en dat al haar gevangenen zullen worden bevrijd van haar ––als ze dat echt willen (51:53-58, 64).  De HEER is sterker dan alle koninkrijken van Babylon en al haar gevangen leden zullen Zijn stem horen en de keuze maken weg te gaan of te blijven ––God volgen of hem ongehoorzaam zijn (50:34).

     Net als in de tijd van Jeremia, zal een meerderheid kiezen God niet te gehoorzamen en zullen dezelfde ervaring van koning Zedekia herhalen.  Ze willen niet gewillig scheiden van hun kerk in gehoorzaamheid naar Gods gesproken wil.  Ze worden blind, deel van Babylon, en daar sterven –– maar zullen het niet zien.  Terwijl zij die zich gewillig scheiden van hun kerk, en het “nieuwe verbond” ervaren, zullen worden aangenomen door God, weer Zijn kinderen worden, en God zal hun Vader zijn.  Ze zullen beginnen Zijn tempel opnieuw te bouwen, hoewel de kansen tegen hen zijn en vele vastberaden pogingen ondernomen worden hen te stoppen, hun Verlosser is sterker dan alle tegenstand.  Dezen zullen de bouw van Zijn tempel, waarvan zij de levende stenen zijn (1 Petrus 2:5), voltooien en zullen hun HEER voor eeuwig in hun midden hebben.

     Dus wordt tegenwoordig, als in de dagen van Jeremia, de weg ten leven (scheiding van de kerken) en de weg ten dode (verbonden blijven en lid van de kerken) duidelijk getoond aan iedereen die het wil zien en horen.  Tegenwoordig wordt de geschiedenis definitief herhaald.  En iedereen zal tot een beslissing komen, ervoor kiezen aan welke kant van het slagveld ze voor eeuwig zullen staan, en voor wie ze zullen strijden –– of Christus, of Satan.

     “Hoelang hinkt gij op twee gedachten?  Zo de HEERE God is, volgt Hem na, en zo het Baääl is, volgt Hem na”. 1 Koningen 18:21.

     “Maar Christus als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden.  Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet…” Hebreeën 3:6-8.

     “Doch zo het kwaad is in uw ogen den HEERE te dienen, kiest u heden wien gij dienen zult…maar aangaande mij en mijn huis, wij zullen de HEERE dienen”. Jozua 24:15.